Wat is hoogbegaafdheid?
En wat is het verschil met een ontwikkelingsvoorsprong?
.
Hoogbegaafdheid is een complex en veelzijdig fenomeen dat zich op uiteenlopende manieren kan manifesteren. Terwijl sommigen hoogbegaafdheid associëren met uitzonderlijk hoge intelligentie, blijkt uit onderzoek dat er veel meer aspecten bij betrokken zijn. De definitie van hoogbegaafdheid varieert afhankelijk van de theoretische benadering, en verschillende experts hebben uiteenlopende modellen ontwikkeld om de diverse facetten van hoogbegaafdheid te beschrijven.
Onderzoekers hebben verschillende perspectieven en definities ingebracht, die elk een unieke kijk geven op wat hoogbegaafdheid inhoudt. De meeste onderzoeken geven aan dat (hoog)begaafdheid pas tot uiting kan komen wanneer de omgeving van een individu dit stimuleert. Echter zijn er toch wezenlijke verschillen tussen de opvattingen van verschillende onderzoekers. Hieronder staan meerdere definities van (hoog)begaafdheid beschreven, die laten zien hoe veelzijdig en divers dit concept kan zijn.
Renzulli's Drievoudig Model van Begaafdheid
Joseph Renzulli stelde een theorie voor die begaafdheid beschrijft als een interactie tussen drie clusters (groepen) van eigenschappen: bovengemiddelde capaciteiten, taakgerichtheid, en creativiteit.
Hij geloofde dat bovengemiddelde capaciteiten zowel algemene intellectuele vaardigheden als specifieke talenten omvatten. Dit betekent dat iemand niet alleen ‘slim’ hoeft te zijn in het algemeen, maar ook bijzondere vaardigheden kan hebben in bijvoorbeeld muziek of wiskunde. Daarnaast is taakgerichtheid een belangrijk onderdeel van begaafdheid. Dit verwijst naar motivatie, doorzettingsvermogen (het vermogen om door te gaan ondanks tegenslagen), en de bereidheid om hard te werken aan taken. Het derde element, creativiteit, is het vermogen om originele ideeën te genereren en buiten de gebaande paden te denken.
Renzulli benadrukte dat al deze drie elementen aanwezig moeten zijn om iemand als begaafd te beschouwen. Hij geloofde dat begaafdheid niet alleen bepaald wordt door een hoog IQ (intelligentiequotiënt), maar ook door hoe gemotiveerd en creatief iemand is.
Onderzoekers hebben verschillende perspectieven en definities ingebracht, die elk een unieke kijk geven op wat hoogbegaafdheid inhoudt. Hieronder staan meerdere definities van (hoog)begaafdheid beschreven, die laten zien hoe veelzijdig en divers dit concept kan zijn (Renzulli, 2010).
Mönks & Ypenburg's Multifactorenmodel
Franz Mönks en Irene Ypenburg breidden Renzulli’s model uit door ook de invloed van omgevingsfactoren (invloeden vanuit de omgeving) mee te nemen. Zij voegden drie sociale contexten (situaties) toe: familie, school, en leeftijdsgenoten. Dit betekent dat zij geloven dat begaafdheid zich niet volledig kan ontwikkelen zonder de juiste ondersteuning en stimulatie vanuit deze contexten.
De familie biedt de basisveiligheid en eerste stimulans (aanmoediging). De school moet uitdagend onderwijs en de juiste begeleiding bieden om de begaafdheid te voeden. Leeftijdsgenoten zijn belangrijk voor sociale acceptatie en het ontwikkelen van zelfvertrouwen. Volgens dit model zijn de interacties tussen deze contexten en de drie kenmerken van Renzulli cruciaal voor het tot bloei komen van begaafdheid. Het legt de nadruk op de rol van de omgeving in de ontwikkeling van begaafde kinderen (Mönks & Ypenburg, 1995).
De Groot's Definities van Intelligentie en Talent
A.D. de Groot beschrijft begaafdheid vanuit een psychometrisch perspectief (gericht op het meten van psychologische eigenschappen). Hij maakt onderscheid tussen algemene intelligentie (IQ) en specifieke talenten. Algemene intelligentie is een breed vermogen om problemen op te lossen, abstract te denken, en te leren. Specifieke talenten zijn daarentegen gericht op bepaalde vakgebieden zoals muziek, wiskunde, of sport.
De Groot benadrukte dat een hoog IQ niet altijd leidt tot hoge prestaties zonder de juiste motivatie en omgevingsfactoren. Hij legt veel nadruk op de meetbaarheid van begaafdheid, waarbij hij psychometrische tests (tests om psychologische eigenschappen te meten) als essentiële instrumenten ziet. Zijn definitie richt zich sterk op de kwantificeerbare (meetbare) aspecten van begaafdheid en het belang van objectieve metingen.
Ziegler & Heller's Actiotope Model van Begaafdheid
Albert Ziegler en Kurt Heller ontwikkelden het Actiotope Model, waarin begaafdheid wordt gezien als een dynamisch (veranderlijk) systeem dat afhankelijk is van interacties tussen een individu en zijn omgeving. Een “actiotope” omvat zowel de acties van een individu als de context waarin deze acties plaatsvinden. Begaafdheid wordt gezien als een resultaat van succesvolle interacties en adaptaties (aanpassingen) binnen deze context.
Het model benadrukt dat begaafdheid niet statisch (onveranderlijk) is, maar continu in ontwikkeling door wederzijdse invloeden. De focus ligt niet alleen op de individuele capaciteiten, maar ook op de leer- en ontwikkelingsprocessen die door de omgeving worden gefaciliteerd (mogelijk gemaakt). Het model legt de klemtoon op de noodzaak van een ondersteunende omgeving en de voortdurende ontwikkeling van vaardigheden en competenties (Ziegler, 2000).
Kieboom en het Zijnsluik
Tessa Kieboom, een Nederlands autoriteit en wetenschapper op het gebied van hoogbegaafdheid, benadert dit fenomeen vanuit een praktisch en psychologisch perspectief. Haar visie op hoogbegaafdheid legt de nadruk op de specifieke behoeften en uitdagingen van hoogbegaafde individuen binnen onderwijs- en sociale contexten. Kieboom richt zich op het belang van een juiste identificatie en ondersteuning van hoogbegaafde kinderen om hun volledige potentieel te kunnen benutten.
Een belangrijk concept in Kieboom’s benadering is het zijnsluik, waarbij zij niet alleen kijkt naar de cognitieve capaciteiten van hoogbegaafde kinderen, maar ook naar hun emotionele en psychosociale ontwikkeling. Ze benadrukt dat hoogbegaafde kinderen vaak intensieve emoties ervaren en zich anders kunnen voelen dan hun leeftijdsgenoten, wat invloed kan hebben op hun welzijn en prestaties. Denk hierbij aan een kritische houding naar zichzelf en een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Kieboom pleit ervoor om deze aspecten te integreren in het onderwijs en de begeleiding, zodat hoogbegaafde kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen op alle gebieden.
Haar werk en inzichten hebben bijgedragen aan een beter begrip van hoe hoogbegaafdheid zich manifesteert en hoe onderwijsinstellingen en ouders hier effectief op kunnen reageren. Door haar praktische benadering en diepgaande kennis heeft Kieboom een significante impact gehad op het veld van hoogbegaafdheidsonderzoek en -praktijk (Kieboom, 2017).
Begaafd? Hoogbegaafd? Zeer begaafd? Ontwikkelingsvoorsprong? Huh?
Het onderscheid tussen begaafdheid en hoogbegaafdheid kan soms verwarrend zijn, omdat verschillende modellen en benaderingen verschillende criteria hanteren. Volgens sommige definities wordt begaafdheid vaak gezien als een algemeen term voor bovengemiddelde intellectuele capaciteiten, met een IQ-score tot ongeveer 129. Hoogbegaafdheid wordt dan vaak gedefinieerd als een IQ-score van 130 of hoger. Deze benadering richt zich voornamelijk op cognitieve prestaties als maatstaf voor begaafdheid.
Anderen, zoals Tessa Kieboom, benaderen hoogbegaafdheid vanuit een breder perspectief dat zijnskenmerken omvat. Zijnskenmerken verwijzen naar specifieke eigenschappen zoals intense nieuwsgierigheid, creatief denken, en een sterke behoefte aan diepgaande uitdagingen. Kieboom stelt dat hoogbegaafdheid meer is dan alleen een hoge IQ-score; het omvat ook emotionele, sociale, en motivationele aspecten die het kind kenmerken. Wanneer we uitgaan van dit perspectief, wordt er bij een IQ-test meer uitgegaan van de termen ‘begaafd’, ‘zeer begaafd’ en ‘uitzonderlijk begaafd’. Ook hierbij zijn weer meerdere opvattingen over de classificatie van de IQ-scores. Bij WijntjesDiagnostiek gaan we uit van de classificatie van Resing en Blok (2002).
Daarnaast is er het concept van een ontwikkelingsvoorsprong, wat verwijst naar een voorsprong in ontwikkeling op jonge leeftijd, vaak al vanaf de peuter- of kleuterleeftijd. Een ontwikkelingsvoorsprong kan zich uiten in vroege taalontwikkeling, snelle motorische vaardigheden, of een opvallend goed geheugen. Hoewel een ontwikkelingsvoorsprong kan wijzen op potentieel voor hoogbegaafdheid, wordt hoogbegaafdheid meestal pas formeel vastgesteld rond de leeftijd van zes jaar, wanneer een kind betrouwbaar getest kan worden op IQ en andere relevante kenmerken.
Het is belangrijk om te begrijpen dat begaafdheid, hoogbegaafdheid, en ontwikkelingsvoorsprongen complexe concepten zijn die verschillende aspecten van cognitieve, emotionele, en sociale ontwikkeling omvatten. Een holistische benadering, waarbij zowel kwantitatieve metingen als kwalitatieve beoordelingen van kenmerken en gedragingen worden meegenomen, biedt een meer volledig beeld van de individuele behoeften en potentie van hoogbegaafde kinderen.